Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM1901

Datum uitspraak2003-10-07
Datum gepubliceerd2003-10-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/053023-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

verzoek van een minderjarige strekkende tot opheffing van de voorlopige hechtenis dan wel tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden. De verdachte verlijft op de Glen Millsschool.


Uitspraak

RECHTBANK TE 'S- HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/053023-03 Gezien het verzoekschrift ingekomen ter griffie d.d. 7 september 2002, strekkende tot opheffing van de voorlopige hechtenis dan wel tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden van: [adres naam van de verdachte], geboren te [ geboorteplaats], op [ geboortedatum ], verblijvende te [ verblijfplaats ], [adres], Het verzoekschrift strekt tot opheffing van de voorlopige hechtenis dan wel tot wijziging van de van de schorsingsvoorwaarden van de door de rechtbank bij beschikking van 10 juni 2003 bevolen schorsing van de voorlopige hechtenis, welke is ingegaan op13 juni 2003. Op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis is bij afzonderlijke beslissing van heden afwijzend beslist. Het onderzoek ter zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2003. Van dat onderzoek is proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan geldt als hier ingelast. Overwegende De schorsing van de voorlopige hechtenis biedt onder meer de mogelijkheid om de minderjarige verdachte naar school te laten gaan of (weer) op te nemen in het arbeidsproces of om een bepaalde hulpverlening te starten of voort te zetten. Aan en schorsing zijn gelet op artikel 80 lid 2 t/m 4 Sv altijd algemene voorwaarden verbonden, maar vaak ook bijzondere. De wet stelt geen beperkingen aan de aard en het karakter van deze bijzondere voorwaarden. Wel dient volgens de wetsgeschiedenis de voorwaarde betrekking te hebben op de doelstelling van de voorlopige hechtenis (MvT 1913/1914, wetsontwerp 286 blz. 84/85). In beginsel behoeven de bijzondere voorwaarden niet aan te sluiten bij de van toepassing geachte grond voor voorlopige hechtenis. Zo wordt bij minderjarigen (nagenoeg) altijd als voorwaarde opgelegd dat hij zich dient te houden aan alle aanwijzingen hem te geven in het kader van jeugdreclassering door of namens het Buro Jeugdreclassering van de Stichting Bureau Jeugdzorg. De voorlopige hechtenis kan ook geschorst worden met de bijzondere voorwaarde voor de minderjarige om een gedragsbeïnvloedend programma te volgen zoals het volgen van een leerproject in de vorm van bijvoorbeeld een kwartaalcursus of een cursus sociale vaardigheden. Een bijzondere voorwaarde kan ook inhouden dat de minderjarige zich zal laten opnemen in bijvoorbeeld een ontwenningskliniek, dat hij gedurende een bepaalde periode huisarrest heeft, of kan anderszins het gedrag van de minderjarige raken. In dat verband moet steeds de vraag gesteld worden of er geen sprake is van vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 EVRM. Als sprake is van opsluiting in een afgesloten ruimte is daarvan sprake (vergelijk EHRM 8 juni 1976, Publ. ECHR series A vol.22 inzake [ X ] e.a.) Het beperken van de bewegingsvrijheid (bijvoorbeeld een straatverbod) valt echter niet onder de bescherming van artikel 5 EVRM (vergelijk EHRM 6 november 1980, Publ. ECHR series A vol. 39 inzake [ Y ]). Indien en voorzover sprake is van beperking van bewegingsvrijheid dient deze naar de mening van de rechtbank proportioneel te zijn en mag deze dus niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is. Overigens mag er wel enig spanningsveld zijn met de onschuldpresumptie (artikel 6 lid 2 EVRM), maar dan wel in beginsel zo weinig als mogelijk is en het algemeen belang vergt. In casu is naast de voorwaarde dat de verdachte zich dient te houden aan alle aanwijzingen hem te geven in het kader van jeugdreclassering door of namens het Buro Jeugdreclassering van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, onder meer als bijzondere voorwaarde opgenomen dat de verdachte gedurende de schorsing zich ter behandeling zal laten opnemen in de Glen Millsschool. Minderjarigen (jongens) kunnen op basis van vrijwilligheid in de Glen Millsschool opgenomen worden. Dat kunnen onder toezicht gestelde minderjarigen zijn, waarbij een machtiging van de kinderrechter tot uithuisplaatsing nog niet aan de orde is. In dat geval gaat het om de VWS-plaatsen. Onder toezicht gestelde minderjarigen waarbij een machtiging uithuisplaatsing is afgegeven, kunnen gedwongen in Glen Mills worden opgenomen. Zij komen op de Justitie-plaatsen terecht. Voorts kunnen minderjarigen als bijzondere voorwaarde bij schorsing van de voorlopige hechtenis geplaatst worden. Repressieve plaatsingstitels zijn (voorwaardelijke) jeugddetentie en de pij-maatregel. In het kader van het strafrecht zijn er dus kort samengevat twee hoofdvarianten van verblijf op de Glen Millsschool te onderscheiden: 1. een schorsingsvariant (verblijf op de Glen Millsschool als bijzondere voorwaarde bij een schorsing van de voorlopige hechtenis): in deze variant mogen naar het oordeel van de rechtbank geen verplichtingen worden opgelegd die ook expliciet als hoofdstraf kunnen worden opgelegd. Bij mislukking kan de schorsing worden opgeheven en kan de minderjarige alsnog in voorlopige hechtenis worden geplaatst of kunnen er redenen zijn om de schorsing te handhaven, maar de schorsingsvoorwaarden te wijzigen. 2. een vonnisvariant (verblijf op de Glen Millsschool als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling). Bij mislukking kan dan alsnog tenuitvoerlegging van (een deel van) de voorwaardelijke veroordeling volgen. De duur van verblijf in de Glen Millsschool is normaal gesproken minimaal 18 tot maximaal 24 maanden. De Glen Millsschool is een open instelling. Van opsluiting in een gesloten ruimte of inrichting is derhalve geen sprake. Dit is ook niet beoogd door de rechtbank. Beoogd is de wens tot beïnvloeding in positieve zin van (het gedrag van) de verdachte, die zich volgens de jeugdreclassering in een negatieve ontwikkeling naar meer criminaliteit onder invloed van leeftijdgenoten bevindt, hetgeen door de verdachte is beaamd. De verdachte is de mening toegedaan dat de periode welke hij tot nu toe op de Glen Millsschool heeft doorgebracht een positief effect op hem heeft gehad. Juist vanwege hetgeen hij geleerd heeft is hij de mening toegedaan dat hij het nu verder wel zelf aan kan met hulp van de jeugdreclassering. Verdachte vindt dat hij in positieve zin is gegroeid en nu steviger op zijn benen staat (hij kan nee zeggen) en hij is begonnen met een opleiding welke hij af wil maken. Ook is hij aan het sporten geslagen. Hij meent op het rechte pad te kunnen blijven en verder te kunnen werken aan zijn toekomst Hij heeft alle vertrouwen in zich zelf en is inmiddels bijna 18 jaren oud. Verdachte wil naar huis en zijn normale leven hervatten door zichzelf te laten scholen en door het verrichten van betaalde werkzaamheden. Verder is hij er zich van bewust dat als het verblijf op de Glen Millsschool onderbroken wordt, terugkeer (al dan niet vrijwillig) in beginsel geen optie meer is. Hij vindt dan ook dat zijn verzoek dient te worden toegewezen. In casu is ter zitting gebleken dat de begeleiding op de Glen Millsschool, de jeugdreclassering, en de Officier van Justitie het er over eens zijn dat de periode welke de verdachte tot nu toe op de Glen Millsschool heeft doorgebracht een positief effect op hem heeft gehad. Zij zijn tegen inwilliging van het wijzigingsverzoek en voor voortzetting van het verblijf van verdachte op de Glen Millsschool. De jeugdreclassering vindt dat de plaatsgevonden positieve ontwikkelingen snel zijn gegaan en zelfs tot resultaat hebben gehad dat onder meer het doel wat voorheen met hulp van de jeugdreclassering niet haalbaar was, te weten het beoefenen van sport en het vinden van een goede daginvulling, bereikt is. Voor handhaving en verdere uitbouw van de positieve ontwikkelingen is de jeugdreclassering van mening -in tegenstelling tot de verdachte- dat voortgezet verblijf op de Glen Millsschool wenselijk is. Bovendien heeft de verdachte daar de mogelijkheid om sneller een studie af te ronden dan normaal gesproken mogelijk is. Voordien was de verdachte niet in staat om zich, zelfs niet met hulp van de jeugdreclassering, uit vorenbedoelde negatieve spiraal te halen. Volgens zijn begeleiders op de Glen Millsschool doet de verdachte het goed, maar zit hij nu in de fase van twijfel. Als die fase voorbij is en hij zich volledig inzet zal zijn positieve ontwikkeling naar verwachting nog voorspoediger verlopen. Gelet op het in raadkamer besprokene en hetgeen hiervoor overwogen is, is het duidelijk dat er sprake is van een positieve ontwikkeling, waarvan het jammer zou zijn als deze in gevaar wordt gebracht. Voortzetting van het verblijf op de Glen Millsschool is dan ook aangewezen en enige aanleiding om de schorsingsvoorwaarden te wijzigen is er dan ook niet. Daaraan doet niet af dat de verdachte zich thans niet meer met een van die schorsingsvoorwaarden, namelijk verblijf op de Glen Millsschool, kan verenigen. Een reden tot ambtshalve opheffing van de schorsing is er deswege ook niet. Daarenboven heeft verdachte tot op heden de schorsingsvoorwaarden niet overtreden. In het geval dat de verdachte later zal worden veroordeeld tot een tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of het verrichten van een alternatieve sanctie -hetgeen thans nog niet vaststaat (in de strafzaak is het onderzoek ter terechtzitting van 10 juni 2003 voor onbepaalde tijd geschorst)- wordt daarop in mindering gebracht de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (art. 77m lid 7 jo 27 Sr). Niet voor aftrek in aanmerking komt echter de tijd dat de voorlopige hechtenis geschorst is geweest. Dit laatste geldt ook als tijdens die schorsing -al dan niet met succes- het verblijf op de Glen Millsschool wordt afgerond. Dit ontbreken van een wettelijk recht op aftrek betekent echter niet dat de rechtbank later bij de oplegging van een eventuele sanctie geen rekening kan houden met hetgeen tijdens de schorsing -al dan niet met succes- gebeurd is, terwijl bijvoorbeeld in geval van vrijspraak de verdachte schadevergoeding kan claimen. Gelet op het voormelde heeft de verdachte er, nog afgezien van de positieve ontwikkeling welke zich bij hem voordoet, ook anderszins belang bij om het verblijf op de Glen Millsschool met succes af te maken. De hervatting van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak staat gepland op [ eind 2003 ] Gelet op de artikelen 80, 81 en 86 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing De rechtbank: Wijst af het verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden. Aldus gedaan in raadkamer van heden, 07 oktober 2003 door mr. C.W.P. van Gelder, kinderrechter, in tegenwoordigheid van [ naam griffier ], griffier, De griffier, De kinderrechter, Parketnummer: 01/053023-03 4 van 1